1 Juli 1911. 237
over het dienstjaar 1910, vergezeld van de noodige
bewijsstukken.
De voorzitter stelt voor, deze rekening ter
fine van onderzoek en rapport te stellen in handen
eener commissie van drie leden.
Hiertoe besloten zijnde en op verlangen van den
raad, dat de voorzitter die commissieleden zal aan
wijzen, worden door hem als zoodanig benoemd de
heeren A. F. Smits, Reigersman en Overing.
12. Schrijven van de gedeputeerde staten van
Noord-Brabant., daarbij, naar aanleiding van het ter
goedkeuring ingezonden reglement voor de gemeente
lijke bank van leening en in verband met het
bepaalde in art. 4 sub 10 der pandhuiswet 1910
(St.bl. no. 321), in overweging gevende art. 26 van
gemeld reglement te wijzigen in dier voege, dat het
bedrag der te betalen vergoeding voor het bedrijfs
kapitaal daarbij wordt vastgesteld.
Bij dit schrijven is gevoegd een voorstel van
burgemeester en wethouders, strekkende om in art.
26 in plaats van eene door het bestuur der bank
met den geldschieter overeen te komen vergoeding te
lezen: eene vergoeding van 4°0 'sjaars.
De voorzitter vraagt, of de raad zich met dit
voorstel kan vereenigen.
De heer Fr. SMITS zegt, dat het zijne aandacht
heeft getrokken, dat thans gesproken wordt van eene
rente van 4 °/n, terwijl tot dusver, als er geen winst
gemaakt wordt, de bank ook niets behoeft te betalen.
De voorzitter antwoordt hierop, dat deze zelfde