21 Januari 1911. 25 „3o. het inzicht in den financieel en toestand der „gemeente bemoeilijkt, zoodat in latere jaren niet „is uit te maken óf en zoo ja, tot welk bedrag „mag worden geleend voor een werk, dat geheele „of gedeeltelijke vernieuwing eischt „4o. de gemeente benadeeld, omdat het dan niet „mogelijk is rente en aflossing in rekening te brengen „voor sommige inrichtingen, waarvoor een toe te „kennen subsidie mede afhankelijk is van rente en „aflossing der stichtingskosten. „Het komt den raad voor een goed en zuiver „financieel beheer derhalve niet alleen gewenscht „maar hoog noodzakelijk voor om a. „eene scherpe onderscheiding te maken en te „bewaren tusschen gewone en buitengewone ont vangsten en uitgaven b. „de buitengewone uitgaven steeds te dekken „door leening, tenzij in bijzondere gevallen andere „buitengewone middelen daarvoor uitdrukkelijk wor- „den aangewezen. „Beide zaken zijn te bereiken met het hier voor gestelde systeem, dat in verreweg de meeste en „de voornaamste gemeenten gevolgd wordt en wel „om reden, dat het niet in het voordeel der gemeente „is jaarlijks met eene kleine leening aan de markt „te komen of wel, zooals ook geschiedt in sommige „gemeenten, ééne grootere leening uit te geven „naar behoefte in meerdere serie's. „Het is niet moeielijk aan te toonen, dat de ge- meen te met de door haar geplaatste leening in 1910 „zeer voordeelig geopereerd heeft en dat zij dit met „de voorgestelde leening weder doen kan. Terwijl, „wat aangaat het sluiten van tijdelijke leeningen „tot een hoog bedrag, reeds bij schrijven van 21 Mei „1910 werd uiteengezet, dat de wijze, waarop dit

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1911 | | pagina 25