260
15 Juli 1911.
zal laten, maar hij moet opkomen tegen de ver
denking van den heer van Hulten, dat deze ver
gadering zou belegd zijn, om eenige andere reden,
dan om de benoeming van een leeraar voor de
hoogere burgerschool aan de orde te stellen. Deze
benoeming was urgent en moest, met het oog op den
nieuwen cursus, zoo spoedig mogelijk plaats hebben.
Spreker verzoekt derhalve den heer van Hulten
burgemeester en wethouders niet te verdenken van
eenige bijbedoelingen en zijne woorden te dien op
zichte terug te nemen.
De heer VAN HULTEN is bereid, na deze ver
klaring van den voorzitter, zijne woorden ten opzichte
van burgemeester en wethouders terug te nemen,
maar niet ten opzichte van den heer Ingenhousz,
die van deze vergadering dan toch eene verkiezings
meeting maakt.
De heer Ingenhousz heeft het dikke woord
insinuatie gebruikt, ten aanzien van hetgeen door
spreker is geschreven over de benoeming van vreemde
lingen en de partijdigheid van den burgemeester.
Maar hetgeen door spreker geschreven is, was
niets nieuws. Reeds in de vergaderingen van 29
April 1910 en 26 Februari 1911 heeft spreker er
op gewezen, dat er altijd vreemdelingen worden
benoemd en dat alleen de vriendjes, de hoogere
standen, subsidies krijgen. Als dat eene insinuatie
is, waarom werd die dan in den raad niet weer
sproken. Waarom toen niet en nu wel? Toen meende
men echter, dat spreker kon worden genegeerd, doch
nu ziet men in, dat het niet meer gaat.
En wat verder de onpartijdigheid van den burge
meester aangaat, waarom mengt hij zich dan in
den verkiezingsstrijd Waarom zendt hij iemand