15 Juli 1911. In zake de partijdigheid van den burgemeester bij benoemingen, moet spreker doen opmerken, dat ook hem meermalen daarnaar is gevraagd, maar dat hij steeds heeft verklaard, hiervan nooit iets te hebben gemerkt. Integendeel, steeds is aan spreker gebleken, dat de burgemeester met de meeste eer lijkheid en onpartijdigheid te werk gaat en tracht het beste te krijgen, wat te vinden is. Men mag hem dus niet van partijdigheid beschuldigen. Mis schien heeft hij soms eenige vooringenomenheid, doch deze bestaat bij iedereen. Dat de „Unie" hem benoemde tot voorzitter van het eere-comité, om wat geld los te maken, kan spreker niet aannemen. Bij ieder feest worden eenige notabelen aangezocht, om zitting te nemen in een eere-comité. Men doet dat, om aan de zaak een zeker cachet te geven, doch niet daarom heeft de bur gemeester de subsidie aan de „Unie" bevorderd. De heer VAN HULTEN vindt het van zelf sprekend, dat de voorzitter als lid van het dagelij ksch bestuur den burgemeester verdedigt, maar toch wil spreker nog enkele opmerkingen maken. Door den voorzitter is gezegd, dat door de subsidiëering van de hoogere standen ook de mindere standen profiteeren, maar als subsidie was gegeven aan een werkloozenfonds, dan zouden daarvan de arbeiders direct profiteeren en ook de andere standen, vooral de middenstand, indirect. Waarom geeft men dan ook hieraan geen subsidie Ook den voorzitter is meermalen gevraagd naar de partijdigheid van den burgemeester. Het schijnt dus, dat meerdere personen hem daarvan verdenken. Wat aangaat de meest-geschiktheid van sollicitanten bij benoemingen, bevreemdt het spreker, dat die ge- 262

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1911 | | pagina 262