264
15 Juli 1911.
katholieken zijn. Dat is een gevolg, zegt spreker,
van de meerdere kennis bij die personen. Spreker
geeft den heer van Hulten in overweging, om kennis
Het is sprekers indruk, dat het dagelijksch bestuur
geheel onpartijdig is bij benoemingen. Maar dat kan
niet altijd van den raad worden gezegd. Spreker
heeft beleefd, dat no. 3 eener voordracht werd
benoemd, wijl hij Bredanaar was. De raad zelf gaat
dus niet vrij uit.
Door de onpartijdige benoemingen van het dage
lijksch bestuur is o.a. de toestand bij de administratie
in den laatsten tijd aanmerkelijk verbeterd.
Spreker is er niet voor, dat bij benoemingen aan
Bredanaars steeds de voorkeur wordt gegeven. Een
Bredanaar mag alleen voorgaan, als hij werkelijk
de beste is. Do raad is ochtor verantwoordelijk bij
bonoomingon, niot do burgomooetor.
Overigens acht spreker de motie absoluut onnoodig.
Het dagelijksch bestuur moet staan boven hetgeen
er geschreven wordt. De motie is niet noodig. Ook
niet in eene volgende vergadering en zeker nu niet,
nu zij den indruk maakt van eene verkiezings
manoeuvre.
De voorzitter erkent de juistheid van de op
merking van den heer van den Brink, dat hij
eerst had moeten vragen, of de motie ondersteund
werd.
te maken met
poelhekke te
Nijmegen, getiteld „Het te kort aan konm^ bij de
katholieken", waarin deze wijst op den intellectueelen
achterstand bij de katholieken. Daaruit zal hem blijken,
dat er te weinig katholieken zijn, bekwaam genoeg,
om voor verschillende betrekkingen in aanmerking
te komen.