15 Juli 1911. heer Merkelbach het woord verleenen, als hij meent, dit met zijn geweten overeen te kunnen brengen. De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN zegt, dat het geenszins zijne bedoeling is, om de harts tochten nog meer op te wekken, maar wel om te trachten, ze tot bedaren te brengen. Er is gevraagd, of deze motie wel past in den raad. Ook spreker had de motie liever niet gezien, ofschoon hij ten volle overtuigd is van de onpartijdigheid van den burgemeester. Daarbij komt nog dit. Door den voor zitter is straks gezegd, dat bij benoemingen wel eens eenige vooringenomenheid bestaat. Daarom zou hij den heer van Hulten in overweging willen geven, het woord partijdigheid terug te nemen en daarvoor het woord vooringenomenheid in de plaats te stellen. Dat zal de gemoederen stellig kalmeeren. De voorzitter meent, dat de zaak wel degelijk kan besproken worden, terwijl de raad feitelijk reeds heeft uitgemaakt, dat over de motie zal worden gestemd, hetgeen ook gewenscht is, om den ver keerden indruk naar buiten weg te nemen. De beschuldiging van partijdigheid heeft gestaan in een dagblad en het is bekend, welken invloed dat heeft, al is het stuk niet van de redactie afkomstig. Daarom is eene krachtige tegenspraak noodig. De heer VAN HULTEN merkt op, dat het dan toch eene verkiezingsmanoeuvre is. De heer mr. W. INGENHOUSZ ontkent dit. Het is het uitspreken van vertrouwen door den raad in het beleid van den burgemeester. De heer J. M. INGENHOUSZ begrijpt niet, waarom 268

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1911 | | pagina 268