300 19 Augustus 1911.
De gemeente moet die gelden bewaren en dient ze
dus afzonderlijk te administreeren.
Uit een juridisch oogpunt beschouwd, zou men
die gelden renteloos moeten laten liggen, indien de
rente niet ten goede kan worden gebracht van de
muntgasverbruikers. Maar van den anderen kant is
er iets tegen, om het kapitaal renteloos te laten,
al is de uitkeering van rente aan de rechthebbenden
vrijwel onmogelijk. De rente zal dan toch vloeien
in de algemeene kas en als zoodanig in het algemeen
belang worden aangewend. Strikt genomen moet het
fonds echter afgescheiden blijven van de bedrijfskas.
De heer VAN HULTEN blijft bij zijne zienswijze,
dat, waar de waarborgsom het eigendom is der munt
gasverbruikers, deze ook aanspraak hebben op de
gekweekte rente daarvan. En nu doet het er niets
toe, al bedraagt die rente slechts een dubbeltje
per jaar.
Ter vermijding van omslachtige administratie zou
kunnen bepaald worden, dat alleen dan rente wordt
uitgekeerd, wanneer een voljaar verstreken is, nadat
de waarborgsom is gestort.
De voorzitter wijst er nog op, dat met de
muntgasverbruikers nooit eene overeenkomst is aan
gegaan, dat ze van de te storten waarborgsom ook
rente zouden ontvangen. Daar is nooit iets van ge
zegd. Geheel onjuist is de meening van den heer
van Keppel, dat die menschen als crediteuren zijn
te beschouwen. De geheele zaak komt hierop neer,
dat burgemeester en wethouders het jammer vinden,
dat het kapitaal renteloos moet blijven liggen. Indien
de rente aan de muntgasverbruikers zou moeten
worden uitgekeerd, ware het ook niet meer dan
billijk, dat deze de administratiekosten betaalden.