340 13 September 1911. ,en Mensing; wij durven zelfs aannemen, dat deze heeren zelf daarin niets beleedigends zullen vinden. ,En wel voornamelijk om deze reden, dat zij zich alleen over de aanbieding hebben verklaard in .betrekking tot de vraag of de uitgezochte verza- meling van 95 schilderijen uit de collectie waard ,is in eene lokaliteit te worden opgenomen en in ,het openbaar tentoongesteld, zonder zich rekenschap, .althans voldoende rekenschap, te geven van het .offer, dat de gemeente daarvoor dan moet over .hebben. Als wij uw besluit goed begrepen hebben ,dan acht uwe vergadering die uitspraak onvoldoende ,om op grond daarvan te besluiten tot aanvaarding. .Daarvoor wil zij meer en dat meerdere wenscht ,zij te verkrijgen door eene uitspraak van andere .deskundigen. Ons komt die zienswijze zeer natuur lijk en volkomen gegrond voor. Als eenige en be- slissende voorwaarde om tot aanvaarding te kunnen .besluiten moet vaststaan de overtuiging, dat ,het offer der gemeente in eenige evenredigheid .staat tot het nut, dat de verzameling aan weten- schap, kunst en beschaving bewijzen kan. De brief ,van de heeren van Riemsdijk en Mensing heeft ,U en ons die overtuiging niet kunnen schenken en .daarin ligt, meenen wij, tevens de geheele verkla- ,ring van uwe te dezer zake genomen beslissing. „Naar onze schatting moet het offer der gemeente ,bij aanvaarding bij matige becijfering gesteld wor- ,den op 2 a 3 duizend gulden jaarlijks en met .deze som voor oogen oordeelen we, dat aan de .voorwaarde, hiervoor aangeduid als beslissend over ,de aanvaarding, voor ons nimmer zal kunnen geacht .worden te zijn voldaan, tenzij andere deskundigen .erin mochten slagen ons alsnog van het tegendeel ,te overtuigen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1911 | | pagina 340