21 October 1911. 389 „hoeften, dan is er een stand der samenleving, die „daar allermeest, allerpijnlijkst en allernoodlottigst „door getroffen wordt. Dat is de stand der werk lieden, wier inkomsten, indien zij werk hebben, „zich haast nooit verheffen boven de som, die er „wezen moet voor noodzakelijk levensonderhoud. „Voor noodzakelijk levensonderhoud is noodig, voedsel, „huisvesting, kleeding, behalve wat daar nog bij komt „aan verzekeringen, onderwijs en onderhoud van „kleeding. Is nu de loonstandaard in Breda van dien „aard, dat de werklieden zich die noodzakelijke dingen „kunnen aanschaffen? De loonen genomen, zooals ge- „meenteblad no. 146 die geeft, zijn niet meer in „overeenstemming met wat noodig is. Volgens die „uurloonen kan een werkman gemiddeld f 9,per „week verdienen, ten minste als hij niet werkloos wordt. „Nemen wij nu een gemiddeld gezin, man, vrouw „en 4 kinderen. Dan krijgen wij voor dat gezin f 1,24 „per dag, dat is 2IV2 cent per persoon en per dag. „Van die 21V2 cent per dag moet een mensch ge- „voed, gekleed en gehuisvest worden. Ik zal den „Raad niet vermoeien met huishoudstaatjes of cijfers „omtrent den prijs der levensmiddelen. De heeren „hooren die thuis wel. Maar ik vraag hen, zich in „te denken in de zorgen van hen, die met dat in- komen moeten huishouden. En dan mogen er nog „geen ongelukken plaats hebben als b.v. ziekte. Of „mag het gezin niet getroffen worden door de ramp „der werkloosheid. Het verhoogen van het uurloon „met 2 cent, zooals door mij wordt voorgesteld, is „dus met het oog op de tijdsomstandigheden alleszins „gemotiveerd en hoop ik, dat de Raad mijne meening „in dezen zal deelen. „Nog moet ik wijzen op de commissie in Rotterdam „benoemd, onder voorzitterschap van wethouder

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1911 | | pagina 389