400
21 October 1911.
De heer rar. W. INGENHOUSZ zegt, dat, toen
het schrijven van den inspecteur inkwam, al aan
stonds de overtuiging werd verkregen, dat men van
de zienswijze van dien ambtenaar afhing, omdat op
de voordracht toch nog de goedkeuring van den
minister moest worden verkregen. Spreker heeft toen
op denzelfden dag nog de commissie bijeengeroepen
en toen besproken, wat de meest praktische weg
zou zijn, om tot eene oplossing van de zaak te komen.
En de commissie was het met spreker eens, om zich
te schikken naar de zienswijze van den inspecteur.
De heer BLOEMARTS zou zich kunnen vereenigen
met de zienswijze van den heer IngenHousz, als er
eene voordracht was van 2 candidaten. Dan had hij
kunnen zeggen, neem nummer één, want de inspec
teur wil het graag. Dat blijkt er ook uit, als men
den brief van den inspecteur goed leest, en dan was
er een argument geweest. Spreker wenscht ook de
zaak zooveel mogelijk te bespoedigen, doch meent,
dat de benoeming nog heel goed vóór 1 November
zou kunnen geschieden uit nader op te maken voor
drachten van dubbeltallen.
De heer VAN HULTEN acht het misschien wel
in het belang der school, om de opening nog een
jaar uit te stellen, in aanmerking nemende den grooten
spoed, waarmede alles is voorbereid. Overigens kan
spreker niet inzien, dat voor het onderwijs aan dezen
cursus iemand, die in het bezit is eener middelbare
akte A ver zou staan boven iemand, die eene akte
heeft voor handelscorrespondentie.
De heer VAN DEN BRINK betwist deze laatste
opvatting van den heer van Hulten. Iemand met