426
21 October 1911.
te richten in het achtergedeelte van den tuin en
zou hij geene ontheffing noodig hebben, indien het
gebouwtje aan de woning vastgebouwd werd.
Op hygiënische gronden meent spreker, dat er
veel voor te zeggen is, om de slachterij in den tuin
te bouwen, verwijderd van woonhuizen. Bestond er
een streven naar de oprichting van een abattoir, dan
zou het eenigszins te begrijpen zijn, dat burgemeester
en wethouders de oprichting van slachterijen niet in
de hand wilden werken. Dat is echter niet het geval.
Bovendien komt het spreker voor, dat de directeur
der openbare werken zich op een verkeerd stand
punt plaatst door te beweren, dat hier niet een bij
zonder geval of een geval van dringende noodzake
lijkheid zou bestaan. Adressant heeft dat gebouw
noodig voor eene behoorlijke uitoefening van zijn
bedrijf. Licht en lucht worden niet belemmerd. Als
de opvatting van den nieuwen directeur ingang vindt,
zal wel nooit eenige ontheffing verleend kunnen
worden en zullen de huiseigenaren in de beschikking
over hun eigendom ten zeerste worden getroffen.
Het is een artikel, dat kwellend ingrijpt in de rechten
van anderen.
Spreker herinnert hierbij aan de woorden van den
heer Verschraage, toen deze, bij de behandeling
van de zaak-raming, de aandacht vestigde op de
rechten van hypotheekhouders.
Spreker zegt dit niet, om eigenbelang op den
voorgrond te schuiven, maar alleen om het kwellende
van het artikel en het ingrijpen daarvan in het
eigendomsrecht te doen uitkomen.
Wijzende verder op het advies van de gezond
heidscommissie, geeft spreker ten slotte in overwe
ging de gevraagde ontheffing te verleenen.