21 October 1911.
435
woningen, ook na de verbouwing, vrijwel aan geen
enkelen minimum-eisch voldoen.
Volgens art. 17 der bouwverordening mag het
peil van de toegangen tot hofjes niet lager zijn dan
het peil van den openbaren weg, waarop zij uit
komen. In plaats dus van 10 c.M. boven de straat,
is het peil wel 10 c.M. beneden de straat.
Volgens art. 18 moeten de toegangen tot verzame
lingen van woningen eene breedte hebben van min
stens 3 M. Hier is de toegang slechts 1 M. breed.
Dat is een wanhopig iets. Hoe moet men daar met
reiniging, brand als anderszins bijkomen, vraagt
spreker.
Ook aan art. 19 wordt niet voldaan en evenmin
aan art. 22, hetwelk de hoogte van de vloeren voor
schrijft.
Art. 25 bepaalt, dat de oppervlakte van elk woon
vertrek minstens 15 M2. moet bedragen. Hier is een
woning, waarvan het woonvertrek slechts 9 M2. opper
vlakte heeft. Dat is consolideeren van den bestaanden
toestand.
Verder hebben de woningen klaarblijkelijk geen tras
raam. De vochtigheid zal dus steeds blijven bestaan.
Aan het voorschrift van art. 49, dat de daken
met planken moeten beschoten zijn, wordt evenmin
voldaan, ofschoon dit in de toekomst wel als eisch
voor alle woningen mag gelden.
Nog sterker is het met art. 58, hetwelk voor
schrijft, dat elk woon- of slaapvertrek moet voorzien
zijn van lichtramen, welke eene oppervlakte hebben
van minstens Ve van de oppervlakte van den vloer.
Ook hieraan voldoen de woningen niet.
Spreker meent hierdoor voldoende te hebben aan
getoond, dat, hetgeen de vereeniging wil, volstrekt
geen model-woningen zullen zijn. De bedsteden worden