18 November 1911.
477
dag voor de gemeentewerklieden en de vaststelling
van hunne loonen, zijn zaken, welke binnenkort bij
de indiening der loonregeling ter sprake zullen komen.
De voorzitter opent de beraadslagingen.
De heer VAN DEN BRINK moet op de eerste
plaats de opmerking maken, dat deze begrooting
erg weinig blijk geeft van sociale ideeën en gevoe
lens bij het gemeentebestuur. Er ontbreekt toch een
post voor voeding en kleeding aan schoolgaande kin
deren, een post tot betaling van vol loon aan werk
lieden bij ziekte en een memoriepost voor verzekering
tegen werkloosheid. Al die voorstellen, in de afdee-
lingen gedaan, zijn door het dagelijksch bestuur
teruggewezen.
Na deze opmerking wil spreker wijzen op de thans
heerschende crisis, waaronder de maatschappij gebukt
gaat en hij acht het den plicht der overheid, naar
middelen uit te zien, om de bevolking op te heffen
uit den economischen druk, waaronder zij gebukt
gaat. Spreker bedoelt hier de tegenwoordige duurte
der levensmiddelen.
Het moge waar zijn, dat sommige artikelen schaarsch
zijn, doch die schaarschte is door de speculanten aan
gegrepen, om hunne rijkdommen te vermeerderen.
Spreker leest hiervan in Het Volk, dat de hoegrootheid
der productie van de koffie slechts aan weinigen be
kend is. Van de suiker geldt precies hetzelfde. Toch
moeten beide artikelen in de algemeene schaarschte
deelen, om aan de speculanten de gelegenheid te
geven, rijkdommen op rijkdommen te stapelen ten
koste der armen.
Spreker wijst er verder op, hoe door verschillende
stadsbesturen in Duitschland in het algemeen belang