18 November 1911.
489
dragen, gevoegd bij het zooeven genoemde overschot
van f 84000,maken te zamen f 174000,zoodat
er feitelijk dus slechts f 126000,— geleend is voor
genoemde uitbreidingswerken. Uit een en ander blijkt
voldoende, dat de batige saldo's van 1908, 1909 en
1910 door deze laatste leening als 't ware zijn ver
disconteerd.
Onder batige saldi is te verstaan het verschil, dat
verkregen wordt door besparing op de gewone uit
gaven en het ruimer vloeien van de inkomsten uit
belastingen en bedrijven.
In de begrooting is dit alles duidelijk waar te
nemen. Wij hebben te doen met een systeem, waarop
kan worden voortgebouwd.
Ook heeft de raad thans meer zeggenschap ver
kregen over die batige saldi. Wanneer er vroeger
voor f 50000,— aan buitengewone werken besteed
moest worden en er was een batig slot van f 20000,
dan leende men maar f 30000,en de raad had
over die f 20000,geen zeggenschap meer, om ze
op andere wijze te besteden. Vroeger wist men daar
door niet, waarvoor precies geleend werd. Dat kon
niet worden uitgemaakt. Thans blijven de batige
saldi ter beschikking en kan de raad in concreten
vorm aangeven, voor welk doel hij dat bedrag wil
aanwenden.
Als men nu ziet, hoe de uitgaven zich verhouden,
vergeleken tusschen de jaren 1906 en 1911, dan
blijkt daaruit, dat de uitgaven bedroegen
in 1906. in 1911.
voor aflossing en renten, f 112000,f 136000,
voor politie, - 36000,- 48000,
voor onderwijs, - 157000,- 182000,
voor armwezen, - 29000,- 37000,
voor volksgezondheid, - 4500,—, - 8500,