512 18 November 1911. De kwestie van vlijt en vorderingen kan men uit schakelen, omdat de belooning moet worden gegeven voor getrouw schoolbezoek. Wanneer men nu zou willen beweren, dat door het uitloven van premiën het getrouw schoolbezoek kan worden bevorderd, waar de leerplichtwet te kort schiet, moet spreker dit beslist tegenspreken. De schoolverzuimers zouden de premiën niet krijgen, maar wel de trouwe schoolbezoekers, die er nu toch komen. De premiën zouden dus niet komen in de handen van hen, waarin men ze wel zou willen hebben. Met terzijdestelling van alle principiëele dingen, zou spreker alleen dan met een dergelijk voorstel kunnen medegaan, als de premiën onder geheel andere voorwaarden werden toegekend. Niet tot meer deren prikkel van de trouwe schoolbezoekers, maar ten goede van de on ver beterlij ken. Doch zulk eene regeling zou spreker niet kunnen ontwerpen. De premiën te schoeien op denzelfden leest als die van het legaat van Cooth acht spreker even min gewenscht. De werking daarvan is, naar hetgeen spreker daarvan heeft kunnen waarnemen, niet van dien aard, dat zij aanbeveling verdient. Bovendien moet men blijven binnen de grenzen van art. 103 der wet op het lager onderwijs. Dat is voor trouw schoolbezoek. Het zal dus niets uit halen, want de premiën zullen komen in de handen van de beste scholieren, die niets noodig hebben. Spreker acht het zoo'n moeielijk onderwerp, dat hij zich niet verantwoord acht om den aangevraag- den post toe te staan. De heer MEEUWESEN is na het gesprokene door den heer Bloem arts volkomen overtuigd, dat het hier uitsluitend eene paedagogische kwestie geldt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1911 | | pagina 512