514 18 November 1911.
De heer A. F. SMITS wijst erop, dat de kinderen
van de openbare scholen de belooningen reeds hebben.
Wel zijn de gemeentelijke belooningen voor de open
bare scholen afgeschaft, maar het legaat-van Cooth
is toch gebleven.
De heer VAN HULTEN meent, dat de heer
Bloemarts langs de kwestie heen gaat. Op den
voorgrond staat, dat de premiën er zijn voor de
openbare scholen door het legaat-van Cooth. En
nu is het billijk, dat ook de bijzondere scholen het
krijgen. Die billijkheid werd reeds in 1899 door den
heer Witsenborg, ofschoon geen clericaal, erkend.
Nu kan men om verschillende redenen het geven
van belooningen verkeerd vinden, doch de ongelijk
heid wordt er niet door weggenomen.
De heer BLOEMARTS legt er den nadruk op,
dat clericaal of niet-clericaal met deze zaak niets te
maken heeft. Spreker betwist het, dat hij langs de
kwestie heengaat. Laat men eerlijk bekennen, dat
de kinderen der openbare scholen iets voor hebben
en dat men dit wil wegnemen. De heer A. F. Smits
heeft zich daarbij beroepen op de leerplichtwet, doch
spreker kan hieraan niet meedoen. De premiën mogen
niet strekken voor ijver en vorderingen, maar alleen
voor trouw schoolbezoek. En dit zal er niet door
bevorderd worden. De premiën zullen komen in
handen van toch reeds trouwe schoolbezoekers. Kan
ik nu, vraagt spreker, met toepassing van de wet
en in de overtuiging, dat die f 500,het trouwe
schoolbezoek niet zullen bevorderen, toch maar
zeggen: ik geef die f 500,-^-, omdat anderen het
ook hebben