516 18 November 1911.
kan niet anders dan gunstig werken op het kind.
Zij zullen dan meer hun best doen, om trouw de
school te bezoeken en niet op straat te loopen.
De voorzitter wijst erop, dat sinds 1899 het
bijzonder onderwijs financieel in eene veel betere
conditie is gekomen. De subsidiën voor het lager
onderwijs zijn belangrijk hooger geworden en ook
voor het hooger en middelbaar onderwijs wordt rijks
subsidie verleend. Dit alles moet uit de belastingen
komen. En nu is het voor de Bredasche belasting
betalers vrijwel hetzelfde, of zij hunne belastingen
aan het Rijk dan wel aan de gemeente betalen.
Spreker wenscht er den raad verder opmerkzaam
op te maken, dat volgens het testament van Dr.
van Cooth het legaat is bestemd, om uit de renten
van het kapitaal premiën toe te kennen aan de
meest verdienstelijke en door goed gedrag uitmuntende
leerlingen. Het legaat-van Cooth en het voorstel
van den heer Smits dekken dus elkander niet.
Spreker vereenigt zich met den heer Bloemarts,
die het voorstel bestreed uit een paedagogisch oog
punt. De concurrentie tusschen het openbaar en bij
zonder onderwijs ducht spreker niet, want hoe beter
beider onderwijs, des te beter is dat voor de ge
meenschap. Wat de eene school doet, behoeft echter
nog niet op de andere te geschieden.
Als men op de eene school Sinterklaas laat op
treden of de kinderen laat genieten van een buiten
partijtje of van een reisje dan volgt daaruit niet,
dat dit ook op de andere school moet gebeuren.
De hoofdzaak is in tusschen, dat art. 108 der wet
het geven van subsidie alleen toelaat voor de be
vordering van getrouw schoolbezoek.