18 November 1911. 541 welke met het te vernieuwen gedeelte verband hou den. Ook art. 61 van de bouwverordening spreekt in gelijken geest. Bovendien moet nog rekening worden gehouden met de draagkracht der minderbedeelden. Spreker zal den heer van Keppel niet volgen in zijn algemeene opmerkingen omtrent den toestand dezer woningen, in een der vorige vergaderingen ge uit, maar toch wil spreker enkele punten aanroeren. De heer van Keppel heeft erop gewezen, dat de toegang tot deze woningen slechts 1 M. breed is, of schoon die volgens de bouwverordening 3 M. moet zijn. Dit is volkomen juist, zegt spreker. Maar het is niet mogelijk de toegang te verbreeden zonder de voorliggende woningen te onteigenen. Als aan die bepaling zoo streng de hand moest worden gehouden, zou men half Breda wel kunnen onteigenen. Het is ook geen motief, om de woningen dientengevolge on bewoonbaar te verklaren. Het zou een vrij draconische maatregel zijn en een al te zeer ingrijpen in het eigendomsrecht, als de woningen maar onbewoonbaar verklaard moesten worden, omdat ze geen voldoenden toegang tot de openbare straat hebben. In den laatsten tijd wordt er algemeen naar ge streefd, om bestaande woningen te verbeteren en daardoor de huisvesting van den minst bedeelden natuurgenoot in eene betere conditie te brengen. Door Mr. Romeijn, secretaris van het rijkswoning- college, is hierop aangedrongen bij de vereeniging „Volkshuisvesting." Door den heer van Keppel is nog gewezen op de onvoldoende hoogte der vloeren. Gebleken is echter, dat de vloeren gelijk zijn met het peil van de Roze marijnstraat. Ook zouden de woningen geen trasraam hebben. Dit is echter zonder te breken onmogelijk uit te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1911 | | pagina 541