18 November 1911. 549 Thans staat men voor de vraag, om het plan aan te nemen of te verwerpen. En dan moet spreker verklaren, dat hij niet in 't minst daarmede inge nomen is. Spreker is waardeerend gezind jegens de vereeniging, maar alleen de stellige overtuiging, dat door dit plan wordt gehandeld in het nadeel der ver eeniging en niet in het belang van den minderen man, doet hem aldus spreken. Er wordt hier be stendigd een zeer vicieusen toestand, waaronder vooral gerekend moet worden de onvoldoende toetreding van licht en lucht. En het kwade zit vooral hierin, dat die woningen komen in handen eener vereeni ging, waardoor die toestand blijft. Spreker herinnert er nog aan, dat in 1886 of 1888 daar allereerst de cholera is uitgebroken. Het zijn vochtige holen, broeiplaatsen voor contagieuse ziekten. Men had geen slechtere woningen kunnen kiezen. De raad mag niet medewerken, om dezen vicieusen toestand te bestendigen. Daarom zou spreker wenschen, dat de vereeniging dit plan terugneemt. Hij is niet tegen de vereeniging en ook niet tegen het verbeteren van oude woningen, maar wel tegen dit plan. Spreker is het eens met alles, wat de directeur in zijn rapport schrijft, maar niet met de conclusie. De heer VAN HULTEN is den heer van Keppel dankbaar, voor hetgeen door hem in eene vorige vergadering over deze zaak is gezegd. Ook spreker komt het vreemd voor, dat deze vereeniging een heele ris van ontheffingen op de bouwverordening krijgt, waar die aan particulieren stellig zouden ge weigerd worden. Spreker meent, dat de heer J. IngenHousz een verkeerd element in het debat heeft gebracht, n.l.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1911 | | pagina 549