18 November 1911.
553
De voorzitter betoogt, dat met het oog op de
hooge bouwkosten, er geen woningen meer kunnen
gebouwd worden voor een huurprijs van f 1,a f 1,10
per week. En waar dit niet mogelijk is, moet men
oude woningen beter maken en, zoo goed en kwaad
als het kan, trachten te bereiken, wat te bereiken is.
Door den heer van Keppel is eene enorme
critiek uitgeoefend, doch deze vergist zich in de
interpretatie onzer bouwverordening. Niet art. 61
is in dit geval van toepassing, maar art. 72. En
dan vervallen alle ontheffingen, Ook de opvatting
van den directeur is dus in dit opzicht niet juist.
Noch artikel 14, noch de artikelen 18, 19, 24 en 49
worden in art. 72 genoemd. Alleen de artikelen 52
en 58 komen daarin voor, zoodat alleen van deze
artikelen ontheffing noodig is. Het eene artikel spreekt
van gootsteenen, die echter zoo spoedig mogelijk
zullen worden aangebracht en het andere artikel van
de oppervlakte der lichtramen, welke niet precies
aan de eischen voldoet.
Vraagt men nu, of het ideale woningen zijn, dan
antwoordt spreker daarop ontkennend. Maar dat is
ook niet te bereiken. Spreker begrijpt den heer
van Keppel niet, die vroeger als lid der gezond
heidscommissie verbetering dier woningen heeft aan
bevolen. Als spreker lid der gezondheidscommissie
ware geweest en had geoordeeld, zooals de heer
van Keppel, dan zou hij de verantwoordelijkheid
niet willen dragen en elke verbetering weggeworpen
geld achten. De woningen hadden dan onmiddellijk
onbewoonbaar verklaard moeten worden.
De heer VAN KEPPEL acht het verwijt van den
heer J. IngenHousz onredelijk, om iets beters aan
te wijzen. Dat kan van den raad niet gevorderd