560 23 December 1911. zitter het voorstel nader toe, en zegt, dat de verordening strekt, om misbruiken tegen te gaan en om te voorkomen, dat zoogenaamde danscursussen, welke in den laatsten tijd zijn opgericht en niet door de tegenwoordige verbodsbepalingen kunnen getroffen worden, blijven voortbestaan. De heer VAN DEN BRINK kan zeer goed be grijpen, dat men tracht misbruiken tegen te gaan. Spreker herinnert echter aan hetgeen onlangs te Delft is gebeurd. Daar werd door agitatie van zekere zijde de opvoering verhinderd van Heijermans' „Aller zielen," een behoorlijk tooneelstuk. Later is het stuk opgevoerd door de vereeniging „Multatuli" onder den naam van „Naastenliefde". Men heeft toen echter eene oude verordening opgediept, welke het geven van tooneelvoorstellingen zonder vergunning van den burgemeester verbiedt en het gevolg hiervan is ge weest, dat de uitvoerders zijn beboet. Spreker wil gaarne aannemen, dat de tegenwoordige titularis vrij is van kleinzieligheid, maar in de toekomst is dit wel te vreezen. Spreker zou derhalve de toezegging willen hebben, dat de verordening niet met klein zieligheid werd toegepast. De voorzitter zegt, dat hij geen enkele toe zegging kan doen en zeker niet voor zijn opvolger. De verordening is voor het voornaamste gedeelte overgenomen van Rotterdam, waar toch geen klein zieligheid heerscht. De heer VAN HULTEN begrijpt het argument van den heer van den Brink niet. Al zou de ver ordening aanleiding geven tot kleinzieligheid, dan nog kan de voorzitter geen enkele toezegging doen voor zijn opvolger.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1911 | | pagina 560