23 December 1911. 571 den raad hebben ingezonden om kwijtschelding. Burgemeester en wethouders adviseerden meestal afwijzend, maar de raad was altijd toegevend en beschikte gunstig op een dergelijk verzoek. Ook in dit geval zou spreker de gevraagde kwijt schelding wel willen verleenen. Nu zal men zeggen, dat zulke bepalingen dan ook niet gemaakt behoeven te worden. Dat is echter niet juist. Die bepalingen zijn noodig voor de onwilligen. Maar van onwilligheid is hier geen sprake geweest. Gebleken is, dat Dielissen niet bekwaam was, om dit werk uit te voeren. Het werk ging boven zijne krachten. Hij heeft het echter toch gemaakt en daarbij al zijn geld verspeeld, zoodat hij nu ook ge noodzaakt is zijn huis te verkoopen. Om als eerlijk man zijne crediteuren eenigszins tevreden te kunnen stellen, vraagt hij kwijtschelding van de opgelegde boete en vergoeding voor geleden schade. Wijl de gemeente geen nadeel heeft geleden wegens de te late oplevering van het werk, wil spreker voorstellen, aan adressant kwijtschelding te verleenen van de opgelegde boete, echter niet het geven van toeslag voor geleden verlies, omdat daarvoor geen termen aanwezig zijn. Spreker doet hiertoe een beroep op de welwillendheid zijner medeleden. De voorzitter zegt, dat hij wel iets voor dit voorstel zou voelen, wanneer het geld ten goede kwam van Dielissen. Maar het komt in de zakken van de crediteuren. En waar men nu te kiezen heeft tusschen de armen en de crediteuren, zou spreker de eerste kiezen. Indertijd is uit den boezem van den raad het voorstel gedaan, om in de bestekken de bepaling op te nemen, dat de boeten ten goede zouden komen aan de armen, opdat men niet te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1911 | | pagina 571