ït/i 74 18 Februari 1911. Bij de staatsspoorwegen worden ingenieurs aange steld op een aanvangsalaris van f 2000,Hier is het maximum f 5400,Dat is te hoog voor een arbeider in dienst der gemeente. Spreker vreest, dat dit ook eene groote onte vredenheid zal veroorzaken onder de beter betaalde arbeiders der gemeente, zooals den directeur en leeraren bij hooger en middelbaar onderwijs, den gemeente-secretaris, den burgemeester en anderen. Men komt dan ook weer te staan voor het ver schijnsel, dat enkelen van het voorhanden kwantum te veel zullen opslokken en dus de kleinen zullen benadeeld worden. De geestelijke arbeidskrachten en zij, die de leiding hebben, moeten duurder betaald worden, maar de slavelijke arbeiders zijn daarmede het slechtste aan toe. Spreker sympathiseert met de hoofdgedachte, maar kan zich niet vereenigen met het voorstel, zooals het daar ligt wegens de hooge bezoldigingen. Spreker wil eindigen met de vraag, waarmede hij heeft aangevangen, n.l. of zoodanige wantoestanden door burgemeester en wethouders zijn aangetroffen, dat deze voorstellen noodzakelijk zijn. De heer HEIJLAERTS kan zich wel vereenigen met het idee van burgemeester en wethouders, doch wijst erop, dat er eene zekere onrechtvaardigheid bestaat. De een behoudt zijn tractement en een ander, die zijn plicht doet en geheel competent is, wordt den pas afgesneden van bevordering. Spreker bedoelt den heer Later, die op zijn tractement blijft staan, ofschoon hij toch in ieder geval aanspraak kan maken op vrije woning aan de gasfabriek. Spreker hoopt, dat men tot het resultaat zal komen, om den heer Later vrije woning te verschaffen aan de gas-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1911 | | pagina 74