Vu 100 16 Maart 1912. dan kan de raad altijd nog eene commissie ad hoe benoemen om een speciaal geval te onderzoeken. Eene vaste commissie, zooals door den heer van Hulten bedoeld wordt, kan hoogstens slechts be lemmerend werken op de vlugge afdoening van zaken. De heer VAN HULTEN begrijpt dan den burge meester van Maastricht niet. De heer VAN DEN BRINK wil niet gaarne stemmen voor een voorstel, dat tegen de wet zou zijn, ofschoon hij wel iets voelt voor het denkbeeld van den heer van Hulten. Spreker vraagt, of daaraan niet op de eene of andere wijze kan worden tegemoet gekomen. De voorzitter zegt, dat dan de heer van Hulten zijn voorstel zou kunnen omzetten in eene motie, waarbij de raad de wenschelijkheid uitspreekt van de instelling eener commissie voor sociale aan gelegenheden. De heer VAN HULTEN hieraan gevolg gevende, stelt alsnu de volgende motie voor: De raad, over wegende de wenschelijkheid van de instelling eener commissie voor sociale aangelegenheden, verzoekt burgemeester en wethouders, dienaangaande de noodige voorstellen te doen. Deze motie in stemming gebracht, wordt verworpen met 11 tegen 8 stemmen. Tegen waren de heeren J. M. Ingenhousz, Rei gersman, Teychiné, Fr. Smits, mr. W. Ingenhousz, Scheltus, Rombouts, A. F. Smits, Bloemarts, Slechtriem en Staal.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1912 | | pagina 100