20 April 1912. 117
afdeeling Breda van de sociaal-democratische arbei
derspartij. Spreker vraagt, of de heer van den Brink
zijne motie nader wenscht toe te lichten.
De heer VAN DEN BRINK zegt, dat het hier
geldt het vieren van den eersten Meidag door de
arbeiders. Spreker zal hierbij niet in beschouwing
treden over de Meifeesten bij de oude Germanen en
het verband, dat hiertusschen bestaat met het Paasch-
feest, ofschoon hij veronderstelt, dat de raad daarin
wel belang zou stellen. Maar het zou te veel tijd
vragen.
Verder zou spreker nog kunnen behandelen de
internationale congressen, welke van 1862 af gehouden
zijn in het belang van de arbeidersbeweging en
daarbij kunnen wijzen op het geschiedkundig ver
schijnsel, dat op die congressen een algemeene arbei
dersdag als rustdag noodzakelijk werd geacht.
Spreker zal daarop echter niet ingaan, maar alleen
wijzen op de punten, in de toelichting op zijne motie
aangehaald.
Het vieren van den eersten Meidag bedoelt te
zijn eene hulde aan den arbeid, de bron der maat
schappelijke welvaart.
Alle economen zijn het erover eens, dat de arbeid
voor de algemeene welvaart onontbeerlijk is. Spreker
herinnert hierbij aan de plaat van Braakensiek,
welke onlangs in de Groene Amsterdammer voorkwam
en waarbij dit punt duidelijk in beeld gesteld was.
Deze algemeene stelling zal dus zeker ook wel
door den raad worden beaamd. En nu is de bedoe
ling, om slechts één dag in het jaar, daaraan hulde
te brengen.
Verder wordt voorop gesteld de eischverkorting
cv&-