20 April 1912. 127
De heer VAN HULTEN herinnert eraan, dat in
dertijd bij de behandeling van het adres van den
heer van Meer is te kennen gegeven, dat op diens
belangen zou worden gelet. Spreker vraagt, of thans de
buizen niet tot de woning van van Meer kunnen
worden doorgetrokken.
De voorzitter antwoordt hierop, dat burgemees
ter en wethouders de zaak zullen overwegen. Als
er verderop gebouwd wordt, zal ook het buizennet
worden uitgebreid, maar het is nog niet bekend, of
het rijk ook daar gronden zal verkoopen. Bovendien
worden de buizen gelegd aan de andere zijde van
den weg, waar van Meer woont.
Zonder verdere bedenking wordt alsnu
het onderwerpelijke voorstel goedgekeurd.
26. Schrijven van burgemeester en wethouders,
daarbij voorstellende te willen goedkeuren den aan
koop in publieke veiling van de gebouwen met erven,
kadastraal bekend gemeente Breda, sectie A. nos.
2787, 2976, 2977, 8631, 5089, 5090, 5091 en
3630, toebehoorende aan mevrouw de wed. A.
Meeuwesen, voor de som van f39834,69 en om
in verband daarmede te verhoogen hoofdstuk VII
art. 3 der ontvangsten (opbrengst van geldleeningen)
met f40000,en hoofdstuk XVI art. IA der uit
gaven (aankoop van onroerend goed) eveneens met
f40000,—.
Zonder bedenking wordt gemeld voor
stel goedgekeurd.
De heer MEEUWESEN wenscht geacht te worden,
niet tot dit besluit te hebben medegewerkt.
i'W
ac^