20 April 1912.
135
beter beloond mogen worden. Hun werk is van groot
belang voor de openbare veiligheid. Spreker is het
niet eens met de zienswijze van burgemeester en
wethouders, dat de tijd van komen en gaan naar
het werk niet als arbeidstijd moet gerekend worden.
Het dooven des avonds geschiedt in den tijd voor
de nachtrust bestemd. Ook des morgens moet een
gedeelte van de nachtrust eraan opgeofferd worden.
Spreker zal de becijfering niet aanroeren, doch
wil enkel erop wijzen, dat bij eene verhooging van
het weekloon met 7 5 cent, zooals adressanten vragen
dit zou bedragen slechts f 390,per jaar. En daar
mede zou men 10 huisgezinnen gelukkig kunnen
maken.
Spreker stelt derhalve voor, om het verzoek om
loonsverhooging toe te staan. Om hen tevens op te
nemen in vasten dienst en daardoor in aanmerking
te doen komen voor pensioen, daartegen bestaat bij
spreker bezwaar.
De heer VAN DEN BRINK kan zich volkomen
vereenigen met de zienswijze van den heer van
Hulten en zegt, dat in dit opzicht tusschen hen
beiden volmaakte harmonie bestaat. De loonen beant
woorden niet aan de diensten, welke daarvoor ge-
praesteerd moeten worden. Uit de stukken blijkt,
dat het loon berekend is naar 15 cent per uur.
Als men nagaat, dat het werk dikwijls bij zeer
ongunstig weer en ook gedeeltelijk gedurende den
nacht moet worden verricht, waaruit allerlei ziekten
en ongemakken kunnen ontstaan, dan is een uurloon
van 15 cent beslist te weinig.
Ofschoon in het rapport is vermeld, dat de lan
taarnopstekers aanspraak hebben op 4 verlofdagen
per jaar, is spreker bij onderzoek gebleken, dat er