20 April 1912.
137
zijn 7 maanden in het jaar, dat de morgenblussching
geschiedt na 5 uur. Dat zou dus niet als nacht
dienst moeten worden aangemerkt. Spreker heeft
zelf eene berekening gemaakt op geheel andere
grondslagen dan den directeur, waarbij ongeveer
dezelfde uitkomsten verkregen werden. Indien de
raad op het verzoek ingaat, dan zou daardoor de
heele nieuwe loonregeling in de war worden gestuurd.
Daarbij is een uurloon van 15 cent vastgesteld voor
menschen, die wat moeten kennen. Het werk van
de lantaarnopstekers vordert hoegenaamd geene ken
nis. Het staat gelijk met het rondbrengen van
couranten.
Spreker vindt het dan ook hoogstgevaarlijk, om
het voorstel tot loonsverhooging te steunen. In ver
schillende andere plaatsen bestaan reeds automatische
lantaarnaanstekers. Het eenige gevolg van de loons
verhooging zou kunnen zijn, dat ook hier tot de
installatie van een dergelijk toestel werd overgegaan.
Dat zou aan de gemeente een paar duizend gulden
per jaar voordeel kunnen bezorgen en de tegen
woordige lantaarnopstekers zouden hunne betrekking
erdoor verliezen.
De heer VAN DEN BRINK is van oordeel, dat
eene automatische blussching, zoodra die deugdelijk
is gebleken, toch wel zal worden ingevoerd, of er
loonsverhooging komt of niet. De wetenschap stoort
zich daaraan niet. Het is een sofisme in de rede
neering van den voorzitter, waarop spreker wenscht
te wijzen. En dit motief kan geen reden zijn, om
de gevraagde loonsverhooging te weigeren.
De heer VAN HULTEN zegt, dat men te weinig
rekening houdt met den buitengewonen arbeid, dien
de menschen moeten verrichten. Zij moeten bij nacht