24 Mei 1912. 187 „Met deze wetenschap voor oogen werd indertijd „de verordening vastgesteld en wel degelijk werd „toen rekening gehouden met de toekomst. „Op grond dat de jaarwedden van het onder wijzend personeel in deze gemeente, in vergelijking „met andere plaatsen, ruimschoots voldoende moeten „worden geacht en de veranderde tijdsomstandig- „heden niet van dien aard zijn, dat eene tusschen- „tijdsche herziening noodzakelijk moet worden geacht, „kunnen wij geene vrijheid vinden eene herziening „van de tegenwoordige regeling in de naaste toe komst ter hand te nemen. „Wij hebben de eer U mitsdien voor te stellen op „het onderwerpelijke adres afwijzend te beschikken." De voorzitter stelt dit punt aan de orde. De heer VAN HULTEN zegt, dat het hem bevreemd heeft, dat burgemeester en wethouders er op wijzen, dat de regeling voor tien jaar zou gelden. De verordening moet na tien jaar worden herzien, maar zij kan wel vroeger gewijzigd worden. De voorzitter beaamt dit en zegt, dat de goedkeuring tien jaar van kracht blijft. Eene her ziening behoeft echter niet gepaard te gaan met verhooging van salaris. De heer VAN DEN BRINK wil enkel onder de aandacht brengen enkele passages uit de memorie van toelichting, welke bij het adres is gevoegd en herinnert dan allereerst aan hetgeen door dr. Nolens in de Tweede Kamer is gezegd, dat de salarissen en loonen van hen, die in dienst zijn van publiek rechtelijke lichamen, zóó moeten zijn, dat niet dade-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1912 | | pagina 187