188
24 Mei 1912.
lijk bij eenigszins afwijkende omstandigheden buiten
gewone maatregelen moeten worden getroffen.
Spreker hoopt, dat de raad dit gezegde overwegen
zal en daarvan een levensregel zal maken.
Verder wijst spreker op de groote verantwoorde
lijkheid, welke op de onderwijzers rust, waardoor
zij minstens recht hebben op gelijkstelling met andere
ambtenaren. Vergelijkt men nu de salarissen der
onderwijzers met die van andere ambtenaren en
met de veelzijdige ontwikkeling, die van den onder
wijzer gevorderd wordt, dan moet men tot de con
clusie komen, dat de salarissen der onderwijzers te
gering zijn. Ook het aanvangsalaris is veel te laag.
Spreker verklaart zich derhalve tegen het prae-
advies van burgemeester en wethouders.
De heer O VERING vraagt, of door burgemeester
en wethouders het advies is gevraagd van de plaatse
lijke schoolcommissie.
De voorzitter antwoordt hierop ontkennend,
omdat bij burgemeester en wethouders niet het
voornemen bestaat eene herziening der verordening
ter hand te nemen. De bestaande verordening dag-
teekent pas van 1908. Sindsdien zijn de jaarwedden
van de meeste ambtenaren herzien. Als men nu
weer met de onderwijzers gaat beginnen, kan men
van voren af aan alle salarissen herzien. Bovendien
zijn de veranderde tijdsomstandigheden niet van
dien aard, dat herziening noodzakelijk moet worden
geacht. De salarissen der onderwijzers zijn hier, in
vergelijking met andere plaatsen, zeer goed geregeld.
De heer OVERING meent, dat de tijdsomstandig
heden wel degelijk zoodanig zijn veranderd, dat
herziening noodzakelijk is. Dat blijkt uit het bij-