18
27 Januari 1912.
Daarom acht spreker het voorstel van den heer
Bloemarts, om terug te komen op een genomen
besluit, zeer ongemotiveerd en den Bredaschen raad
onwaardig.
Spreker zou aan gedeputeerde staten willen zenden
de gedrukte notulen van 1899 en 1911, op deze
kwestie betrekking hebbende, verder een uittreksel
uit het testament van den heer van Cooth en een
verslag van de laatst uitgekeerde premiën. Ook zou
er nog aan kunnen worden toegevoegd het door den
heer Bloemarts ingezonden stuk in een der plaatse
lijke bladen, ofschoon dit buiten den raad staat.
Daaruit zal dan de regeering kunnen zien, hoe men
hier over deze zaak denkt en die moet dan beslissen,
of de post al dan niet in strijd is met de wet. Dat
zou ten minste eene deftige wijze van behandeling
kunnen genoemd worden. En zoo iets had spreker
ook van den heer Bloemarts verwacht. Er wordt
gevraagd om advies. En nu gaat het niet aan, om
te trachten, een eenmaal genomen besluit weer onge
daan te maken. Dat is onwaardig en zou een schandaal
zijn voor den Bredaschen raad. Spreker vindt het
treurig, dat een president van de rechtbank, tevens
lid van den raad, met een dergelijk voorstel voor
den dag komt.
De heer BLOEMARTS is ervan overtuigd, dat de
heer Smits datgene wil, wat hij meent, dat goed is.
Doch het gaat hier over de vraag, of het besluit
al of niet in strijd is met de wet. Het standpunt
van den heer Smits zou ook volkomen juist zijn,
als het besluit eene uiting was van de meerderheid
van den geheelen raad. Dan zou men kunnen voor
stellen aan gedeputeerde staten te berichten, dat
de raad niet op zijn besluit wenscht terug te komêü.