190
24 Mei 1912.
De heer O VERING meent, dat een eind-salaris
van f 1400,te weinig is voor een onderwijzer
met hoofdakte, die zijne betrekking naar behooren
waarneemt.
De heer VAN DEN BRINK moet er tegen op
komen, dat men bij vergelijkingen ook rekening zou
moeten houden met het aantal uren, dat onderwijs
gegeven wordt. Het geven van onderwijs vereischt
veel inspanning en vordert veel meer van het zenuw
gestel dan het verrichten van gewoon kantoorwerk.
De 5 uren, die een onderwijzer per dag werkt, tellen
wel voor 15 uren. Dat de onderwijzers wel naar el
ders kunnen, als het salaris hun hier niet voldoende
is, mag geen reden zijn, om het salaris niet te ver-
hoogen. Men moet trachten de goede krachten hier
te houden. Nog pas is een zeer verdienstelijk onderwijzer
in Amsterdam benoemd Bovendien verlieze men niet
uit het oog, dat de klasse-onderwijzers tegenwoordig
eene afzonderlijke categorie van ambtenaren vormen.
Vroeger was die betrekking een doorgang voor het
hoofdschap.
De voorzitter wil niets te kort doen aan het
werk der onderwijzers, maar meent er toch tevens
op te moeten wijzen, dat men ook het werk der
secretarie-ambtenaren niet licht moet schatten. Daar
komt heel wat verstand en oplettendheid bij te pas.
De stroom van wetten en wettelijke voorschriften
is nog niet gestuit, zoodat die betrekking tevens
eene voortdurende studie eischt.
De heer VAN DEN BRINK merkt nog op, dat
hij niet met minder waardeering wil gewagen van
het werk van andere ambtenaren, hetgeen ook,