192
24 Mei 1912.
De heer J. M. INGENHOUSZ, lid van het college
van regenten van gemeld gesticht, wenscht geacht
te worden niet tot dit besluit te hebben medegewerkt.
2. Door den heer REIGERSMAN wordt namens
de commissie, belast geweest met het onderzoek der
rekening van het pensioenfonds voor gemeente-amb
tenaren en hunne weduwen en weezen over 1911,
het volgend verslag uitgebracht:
„De commissie benoemd bij raadsbesluit van 20
„April 1.1. tot onderzoek de rekening van het pen
sioenfonds der gemeente-ambtenaren en hunne
„weduwen en weezen, over 1911, heeft de eer te rappor-
„teeren
„dat zij bedoelde rekening heeft nagezien en na
„niet geringe moeite de daarin voorkomende eindcijfers
„juist heeft bevonden.
„De inrichting der rekening was echter even on
methodisch en duister als die over 1910, ten aanzien
„van welke de toenmalige commissie van onderzoek
„in de raadsvergadering van 26 Mei 1911 aan het
„slot van haar rapport den wensch uitsprak met deze
„woorden: „dat in het vervolg de rekening zoodanig
„zal worden ingericht, dat zij zonder verdere toe
lichting duidelijk is en vatbaar voor examinatie".
„Die wensch werd door burgemeester en wethou
ders in een schrijven van 80 Mei 1911 nogmaals
„medegedeeld aan het bestuur van het pensioenfonds
„met opgave van de stukken, welke voortaan zouden
„behooren te worden overgelegd bij de rekening.
„Tot groote bevreemding onzer commissie is echter
„door het bestuur van het pensioenfonds nóch van het
„een nóch van het ander notitie genomen, want de
„rekening van thans is weder op dezelfde wijze opge
maakt als die van vroeger.