27 Januari 1912.
19
Het is echter bekend, dat de raad, op het oogenblik,
dat het besluit genomen werd, zeer onvoltallig was.
De heer A. F. SMITS betoogt, dat geen enkel
argument is aangevoerd, waaruit zou blijken, dat
het besluit onwettig is. Dat er enkele leden absent
waren, toen het besluit genomen werd, is niet de
schuld van de voorstemmers. Als de minister of
gedeputeerde staten berichtten, dat zij het besluit
in strijd met de wet achten, dan zou er ook hier
geen strijd meer over gevoerd worden. Spreker wil
verder niet meer in discussie treden, doch herhaalt
nogmaals, dat hij het voorstel van den heer Bloemarts
onbetamelijk acht en beneden de waardigheid van
den raad.
De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN leest
het volgende voor
In het door ons medelid, den heer van den Brink,
tot H. M. de Koningin onder dagteekening van 21
December 1911 gericht verzoek tot vernietiging van
het raadsbesluit van 18 November 1911, waarbij,
onder volgnummer 102a der begrooting voor 1912,
f 500,wordt uitgetrokken als kosten van openbare
belooningen en eereblijken aan leerlingen van koste-
looze bijzondere scholen tot aanmoediging van getrouw
schoolbezoek, alsmede tot vernietiging van het
besluit der Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
van 14 December 1911, waarbij die post is goed
gekeurd, wordt die vernietiging gevraagd alleen op
dezen grond, dat de bedoelde post zoude zijn strijdig
tegen de wet.
De heer van den Brink laat onbesproken de
paedagogische zijde van het uitloven van die open
bare belooningen en eereblijken, en dus meen ik dit
punt thans eveneens onaangeroerd te mogen laten.