202
1 Juni 1912.
De voorzitter zegt, dat dit in strijd zou zijn
met de wet, die bepaalt, dat het ontslag zal worden
verleend met ingang van den dag, door den raad te
bepalen.
De heer BLOEMARTS is van oordeel, dat in eene
tijdelijke waarneming spoedig genoeg kan worden
voorzien.
De voorzitter wijst erop, dat goede plaatsver
vangers niet altijd te krijgen zijn.
De heer VAN HULTEN vraagt, of er bezwaar
bestaat, dat aan adressant eenigen tijd te voren verlof
wordt verleend en zulks met het oog op de om
standigheid, dat eene spoedige aanvaarding zijner
nieuwe betrekking gewenscht is. Spreker meent, dat
daar wel een precedent van bestaat.
De voorzitter erkent, dat er een precedent
is, waarbij aan een onderwijzer, die naar Indië ver
trok, verlof werd verleend. Dit hield verband met
de aansluiting van de bestaande met de nieuwe
betrekking in Indië. Op dit oogenblik zijn er wel
plaatsvervangers te krijgen, doch men kan niet a
priori zeggen, of die wel geschikt zijn te achten.
Het voorstel is, om het ontslag reeds na verloop
van ééne maand te doen ingaan, ofschoon volgens
de bestaande voorschriften het ontslag minstens drie
maanden te voren moet worden aangevraagd. Er
moet ook rekening worden gehouden met de be
langen der gemeente.
De heer BLOEMARTS wil geenszins de belangen
der school uit het oog verliezen. Het is echter niet
te weerspreken, dat iemand die pas aan de school
komt, meer ijver aan den dag legt, dan iemand,