1 Juni 1912.
203
die demissionair is. Als burgemeester en wethouders
er geen kans toe zien, om eerder in de waarneming
der betrekking te voorzien, zal spreker zich bij het
voorstel neerleggen.
De voorzitter beweert niet, dat burgemeester
en wethouders niet eerder een plaatsvervanger zou
den kunnen vinden, maar er gaat toch altijd eenigen
tijd overheen, voordat het wettelijk overleg heeft
plaats gehad.
De heer Fr. SMITS geeft in overweging, om het
ontslag te bepalen op 1 Juli, of zooveel vroeger als
in de waarneming der betrekking door een plaats
vervanger zal zijn voorzien.
De heer VAN KEPPEL vraagt, of de heer van
den Broek te Goes voorwaardelijk is benoemd.
De voorzitter antwoordt hierop, dat hij daar
zoo spoedig mogelijk in dienst moet treden, in ver
band met eene opdracht van rijkswege aan den
directeur der inrichting aldaar verstrekt. Nu willen
burgemeester en wethouders daarin zooveel mogelijk
tegemoet komen, door het ontslag te bepalen op
ééne maand na de aanvrage in plaats van drie
maanden, zooals voorgeschreven is.
De heer BLOEMARTS stelt voor het ontslag te
bepalen met ingang van 15 Juni e. k.
Dit voorstel, in stemming gebracht zijnde, blijkt
dat 10 leden zich er voor en 10 leden zich er tegen
verklaarden, zoodat de stemmen staakten en het
nemen van een besluit alsnu, ingevolge art 50, 2d0
lid, der gemeentewet, tot eene volgende vergadering
wordt uitgesteld.