1 Juni 1912.
7. Adres van het bestuur der naamlooze ven
nootschap „de Bredasche manége" te Breda, daarbij
ontheffing verzoekende van de voorwaarde sub c,
gesteld bij raadsbesluit van 29 April 1910, in ver
band met eene verleende vrijstelling van art. 14
der bouwverordening.
Bij dit adres is gevoegd het advies van de ge
zondheidscommissie, om de gevraagde ontheffing niet
te verleenen, alsmede het volgende prae-advies van
burgemeester en wethouders.
„Ingekomen is het hierbij gevoegd adres van het
„bestuur der naamlooze vennootschap „de Bredasche
„manége" alhier, waarbij ontheffing wordt gevraagd
„van de voorwaarde sub c, gesteld bij raadsbesluit
„van 29 April 910, in verband met eene verleende
„vrijstelling van art. 14 der bouwverordening tot het
„bouwen eener rijschool op het perceel aan den Wil-
„helminasingel, kadastraal bekend sectie B, no. 5894.
„Het verzoekend bestuur wenscht ontheffing van
„de hierbedoelde voorwaarde, ten einde tegen den
„westelijken scheidingsmuur van de rijschool eene
„stalling voor paarden te kunnen bijbouwen.
„Zooals uit het hierbij overgelegd schrijven van
„de gezondheidscommissie blijkt, adviseert deze de
„gevraagde ontheffing niet toe te staan, aangezien
„naar het oordeel der commissie niet aanwezig is eene
„dringende noodzakelijkheid of eene bijzondere omstan
digheid, als bedoeld in alinea 3 van art. 14 voormeld.
„Ook de directeur der openbare werken en bedrij-
„ven is van meening dat het gevraagde bezwaar
lijk kan worden verleend.
„De zienswijze van ons college is verdeeld. De
„eene helft der leden gaat mede met het advies der
„gezondheidscommissie, de andere helft is van oordeel
206