9
Ia
22
27 Januari 1912.
Het antwoord van den Minister luidde Hande
lingen 1417)
„Deze woorden zijn in het wetsontwerp opgenomen
„niet alleen omdat, gelijk ook door den geachten
„spreker is opgemerkt, in de overgangsbepalin
gen de gelegenheid is gelaten aan de gemeente-
besturen om subsidie te geven aan de bijzondere
„scholen, maar omdat in art. 82 (thans 103) ge
sproken wordt van het uitloven van openbare be
loningen en eereblijken, om het getrouwe schoolbe
zoek vanwege het gemeentebestuur aan te moedigen.
„Dit heeft gegolden voor het openbaar en het bij
zonder onderwijs, en dat wil men nu in het vervolg
„niet verhinderen en daarom is deze bepaling in het
„wetsontwerp opgenomen, en, zooals ik zeide, noodig
„met het oog op art. 82." (thans 103).
Duidelijk blijkt hieruit, dat de Minister zooals
ik hierboven reeds betoogde, bij het bepaalde in
art. 103 sub 2 het uitloven van openbare be
looningen enz. tot aanmoediging van getrouw school
bezoek geen onderscheid wilde maken tusschen
het openbaar en het bijzonder onderwijs.
En om het verschil te dien opzichte tusschen art. 3
en art. 103 sub 2 nog sterker te doen uitkomen,
zegt de Minister van Binnenlandsche Zaken elders:
„Wat is de bedoeling geweest van art. 3 Dat
„de schoolstrijd niet werd overgebracht in de ge-
meen te, en dat daarom de gemeente geen bijdrage
„mocht geven aan eenige bijzondere school."
Stellig zal minister Mackay, toen hij zóó uitdruk
kelijk zijn bedoeling weergaf, niet vermoed hebben
dat in den gemeenteraad van Breda ooit een strijd
zou ontbranden, niet wegens ongeoorloofde gemeen
telijke bijdrage aan een bijzondere school, maar enkel
om het uitloven van eenige onschuldige belooningen