28 Juni 1912.
235
De heer VAN HULTEN heeft den toestand ter
plaatse opgenomen en vindt de argumenten van den
directeur der openbare werken, in het eerste advies
vermeld, eenigszins fantastisch. Er ligt nog eene
zeer breede grasstrook tusschen den weg en het
wandelpad. Is verbreeding van den rijweg noodig,
dan kan die grasstrook er bij genomen worden.
Spreker meent dan ook, dat de rooilijn kan blijven,
zooals zij thans is. Het verleggen daarvan is praktisch
niet noodig.
Den heer BLOEMARTS heeft het gefrappeerd, dat
daar geene rooilijn zou zijn. Spreker meent zich
wel te herinneren, dat daar vroeger eene rooilijn is
vastgesteld. En anders geeft toch de bouwverorde-
ding aan, wat als rooilijn is aan te merken. Spreker
is het er mede eens, dat, wanneer het algemeen
belang zulks vordert, het privé belang moet wijken.
Maar het zou toch wel wat sterk zijn, om van de
particuliere belangen geen notitie te nemen. Spreker
kan dan ook wel eenigszins medegaan met het idéé
van den heer van Hulten. Aan de eene zijde
van den weg bevindt zich nog eene breede gras
strook, welke men heeft laten bestaan, omdat anders
de verharding van den weg te veel geld zou kosten.
Als de weg verbreed moet worden, dan kan eerst
deze strook worden ingenomen. Mocht de noodzake
lijkheid eener verbreeding bestaan, dan zou wellicht
een bouwverbod kunnen gelegd worden aan het einde
van den singel bij het terrein van den heer Siegmund.
Spreker zou derhalve willen voorstellen, om de zaak
aan te houden en de stukken te renvoyeeren naar
burgemeester en wethouders, ten einde te onder
zoeken in hoever kan volstaan worden met eene