27 Januari 1912. 23 en eereblijken aan leerlingen der bijzondere school. Laat ik nog eens het mogen zeggenmet geen enkel woord staat in de wet, noch in de toelichting, en uit niets valt af te leiden dat, wat door den een wordt gevraagd, vanzelf aan den ander moet worden gegeven, of dat aan een vrager het uitloven van belooningen tot aanmoediging van getrouw school bezoek door de gemeente moet worden geweigerd, omdat een ander het niet vraagt. Dit ware dan ook absurd, en de praktijk in Nederland is ook onafge broken in den geest van ons raadsbesluit van 18 November 1911 werkzaam geweest Inderdaad hebben in den regel tot dusver in vele gemeenten alleen de leerlingen der openbare scholen van art. 103 geprofiteerd. De onhoudbaarheid der stelling van den heer van den Brink moge ten overvloede blijken uit het feit, dat daarbij art. 103 niet zou kunnen worden toegepast, wanneer in eene gemeente één der beide soorten scholen ontbraken. Ten slotte nog een enkel woord, niet over hetgeen in het verzoek van den heer Van den Brink te lezen staat, maar over een feit, dat daarin verzwe gen wordt. De heer van den Brink vermeldt niet, dat van gemeentewege nu reeds, en zelfs reeds regelmatig gedurende een groot aantal jaren, premies worden toegekend aan de meest verdienstelijke en door goed gedrag uitmuntende leerlingen uitsluitend van open bare scholen. Die leerlingen zullen toch wel de meeste getrouwe schoolbezoekers zijn geweest. En als iemand mij nu tegenwerptdie gelden worden uitgekeerd uit het legaat van Cooth, dan antwoord ik zeer juist, maar die gelden zijn dan toch geschonken aan de gemeente, zijn door de ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1912 | | pagina 23