3 Augustus 1912.
277
ordening o. a., dat het verboden is gebouwen op te
richten of te vernieuwen zonder nadere goedkeuring
in afwijking van het bouwplan, overeenkomstig het
welk de vergunning is verleend.
De voorzitter wijst er nogmaals op, dat de
raad geene bouwvergunning verleent, doch alleen
minimum-eischen vaststelt. Spreker beroept zich
hierbij op art. 5 der woningwet.
De heer VAN KEPPEL meent, dat de plannen,
nadat ze door den raad zijn goedgekeurd, later niet
willekeurig kunnen gewijzigd worden. Spreker beroept
zich hierbij op het geval Laene aan de Boschstraat.
De heer ROMBOUTS zegt, dat de heer van Keppel
de zaak verkeerd inziet. Als geen geldelijke steun
was gevraagd, zouden de plannen ook niet in den
raad zijn gekomen. De heer van Keppel beroept
zich op het geval-laene, maar toen betrof het eene
ontheffing ingevolge art. 14 der bouwverordening,
welke bevoegdheid speciaal bij den raad behoort.
Verder strekt zich echter die bevoegdheid niet uit.
In elke ontheffing, welke krachtens dat artikel wordt
verleend, worden belanghebbenden er aan herinnerd,
dat zij nog een bouwplan ter goedkeuring aan
burgemeester en wethouders moeten inzenden.
Als een particulier de verbouwing van de woningen
aan de Rozemarijnstraat had aangevraagd, zouden de
plannen alleen bij burgemeester en wethouders zijn
gebleven. Nu daarvoor geldelijke steun is gevraagd,
zijn ze aan den raad overgelegd, doch alleen ter
vergemakkelijking van de raadsleden om de geldelijke
aanvrage beter te kunnen beoordeelen.
De heer LIJDSMAN begrijpt het bezwaar van den