27 Januari 1912.
29
geweest, hij niet tot zoo'n daad zou willen mede
werken. Bovendien is het besluit in eene wettige
vergadering genomen, op de begrooting gebracht en
reeds goedgekeurd door eene macht, die boven ons
staat.
De heer Fr. SMITS vraagt, of de raad wel het
aangewezen lichaam is, om uit te maken of het
besluit al dan niet wettig is. Het is aan de Kroon,
om zich daarover uit te spreken. Als nu bij Koninklijk
besluit wordt gezegd, dat de subsidie onwettig is,
zal de raad den uitgetrokken post behooren terug te
nemen. Maar, om nu reeds bij voorbaat daartoe te
besluiten, zou spreker een gevaarlijk precedent achten.
Door de argumenten, dat de subsidie uit een paeda-
gogisch oogpunt niet gewenscht was en bovendien
in strijd met de wet,heeft spreker zich vroeger
verklaard tegen het besluit. Thans is hij daar nog
tegen, doch vindt het echter niet de aangewezen
weg, om een nieuw besluit uit te lokken, maar aan
gedeputeerde staten alle stukken over te leggen,
welke op deze zaak betrekking hebben.
De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN zegt,
dat hij niet den heer Bloemarts heeft aangesproken,
omdat advies gevraagd is, niet omtrent de argumenten
van den heer Bloemarts, maar op een adres van den
heer van den Brink. De argumenten, in het adres
van den heer van den Brink aangehaald, al moge
de heer Bloemarts die ook tot de zijne maken,
heeft spreker getracht te weerleggen en daarbij de
kwestie geheel zakelijk behandeld.
Wat nu betreft de bewering van den heer Bloemarts,
dat de gemeente het legaat-van Cooth indertijd niet
had moeten aanvaarden, omdat daardoor de gelijkheid
verbroken werd, deze moge in zeker opzicht juist