6 September 1912. 303 „heer van den Brink, vernietiging van het raads besluit aan H. M. de Koningin heeft verzocht, en „op het andere feit, dat onze gemeenteraad, bij be- „sluit van 27 Januari 1912, heeft uitgesproken, dat „bovengenoemd raadsbesluit van 18 November 1911 „naar zijn oordeel is genomen in strijd met de wet, „dan beroep ik mij op mijne beurt, in de eerste „plaats op de verklaring van u-zelf, mijnheer de „voorzitter, in de raadsvergadering van 27 Januari „1912, waar U blijkens de vastgestelde notulen te „kennen gaf: „Al wordt het voorstel Bloemarts aangenomen, „dan nog blijft het besluit bestaan, zoolang het niet „door de Kroon vernietigd is." „En in de tweede plaats verwijs ik dan naar art. „70 van de gemeentewet, dat de uitvoering der „besluiten van den raad en van het'college van „burgemeester en wethouders regelt. Dat art. luidt: „Als hoofd van den raad en van het college „van burgemeester en wethouders is hij (de burge meester) behoudens de bepaling van art. 179a (nopens „het uitvoeren der verordeningen van den raad), „met de uitvoering hunner besluiten belast. „Het besluit dat, naar zijn oordeel, als strijdig „met de wet of met het algemeen belang, door Ons „kan worden geschorst of vernietigd, brengt hij niet „ten uitvoer. „Hij geeft van dit gevoelen binnen vier-en-twintig „uren na het nemen van het besluit, kennis aan het „collegie, dat het nam en aan de gedeputeerde staten, „die daarvan terstond aan Ons verslag doen. „Hij is, indien dertig dagen na de dagteekening „zijner kennisgeving aan gedeputeerde staten geene „schorsing of vernietiging door Ons is bevolen, tot uit voering verplicht."

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1912 | | pagina 303