304 6 September 1912. „Het voorschrift is duidelijk. Slechts dan brengt „hij (de burgemeester) het besluit van den raad „niet ten uitvoer, wanneer het naar zijn oordeel „strijdig is met de wet of het algemeen belang, „maar in dat geval dan ook van dit gevoelen binnen „24 uren na het nemen van het besluit kennis geeft „aan het college, dat het nam, en aan de gedepu teerde staten, die daarvan terstond aan H. M. „verslag doen. Is alsdan, in dertig dagen na de „dagteekening zijner kennisgeving aan gedeputeerde „staten geen schorsing of vernietiging door de Koningin „bevolen, zoo is de burgemeester tot uitvoering ver plicht. „Men ziet, van eenige handeling tot vernietiging „van een raadsbesluit door een ander dan den burge meester is geen sprake en hier citeer ik, met vol komen instemming, nogmaals de bovenaangehaalde „woorden van den burgemeester in de raadszitting „van 27 Januari j.l. „Al wordt het voorstel van den heer Bloemarts „aangenomen, dan nog blijft het besluit bestaan, „zoolang het niet door de Kroon vernietigd is." „De conclusie ligt voor de hand, ondanks het ver- „zoek van den heer van den Brink in dato 21 „December 1911, is het raadsbesluit niet door de „Kroon vernietigd, ergo is het blijven bestaan en is „de burgemeester, krachtens de slotwoorden van „art. 70 der gemeentewet, tot uitvoering verplicht. „Op nog een ander zeer opmerkelijk punt, mijn- keer de voorzitter, meen ik tot mijn leedwezen de „aandacht te moeten vestigen. Artikel 210 van de „gemeentewet zegt: „Gedeputeerde staten verleenen of onthouden hunne „goedkeuring aan de begrooting in haar geheel, ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1912 | | pagina 304