6 September 1912. 305 „lijk zij door den raad is vastgesteld, behoudens het „bepaalde bij art. 212." „(Daar art. 212 slechts handelt over eventueele „weigering van den raad, om de door de wet aan „de gemeente opgelegde uitgaven op de begrooting „te brengen en dus buiten de onderwerpelijke kwestie „staat, kan dit artikel onbesproken blijven.) „Wat is nu het geval? De uitgaven volgens de „door gedeputeerde staten van Noord-Brabant goed gekeurde gemeentebegrooting werden gedaan, doch „met uitzondering van den op die begrooting mede „voorkomenden post van f 500,voor belooningen „en eereblijken. „Kan het inconsequenter „En ten slotte nog dit. De op de begrooting ge stelde subsidiepost van f 500,— verkreeg sanctie „en kwam in staat van gewijsde, toen de betreffende „begrooting in haar geheel bij besluit van gedepu teerde staten van Noord-Brabant van 14 December „1911, G. no. 164, werd goedgekeurd en dus de „uitvoering in haar geheel verplichtend werd. „Ik zal hier niets aan toevoegen, mijnheer de „voorzitter, dan alleen de hoop en het vertrouwen „uitspreken, dat de ook door mij hooggeachte burge meester van Breda spoedig moge uitvoering geven „aan het door gedeputeerde staten van Noord-Brabant „goedgekeurde veelbesproken raadsbesluit van 18 „November 1911". De heer VAN DEN BRINK, herinnerende aan het zooeven door den heer Scheltus gedaan verzoek om de verordening aan te nemen, zegt, dat hij in deze zaak ook gaarne eene uitspraak van de regeering zou wenschen. Daarom heeft spreker zich vroeger

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1912 | | pagina 305