%/J-
306 6 September 1912.
reeds bij adres tot de Koningin gewend, maar tot
dusver persoonlijk er niets van vernomen.
In zijne vergadering van 27 Januari j.l., verklaarde
de meerderheid van den raad, dat naar zijne meening
het raadsbesluit van 18 November 1911 was geno
men in strijd met de wet, welk gevoelen aan de
regeering is medegedeeld. En nu vraagt spreker, of
het niet zonderling is, dat er niet het minste ant
woord op komt. Als een ander beweert, dat er wel
eenig antwoord van den minister is gekomen, dan
is daarvan aan spreker toch geen kennisgeving ge
daan. En nu wil de heer Smits reeds de uitdeeling
van die f 500,— gaan regelen.
In zijn request aan de Koningin heeft spreker
zich enkel beroepen op wettelijke bezwaren, waar
mede de heer Bloemarts het volkomen eens was,
maar voor spreker bestaan ook principieele bezwaren.
En nu gaat het voor hem niet aan, om, ter ver
krijging eener principieele uitspraak, het met zijne
overtuiging op een accoordje te gooien.
Spreker herinnert er dan verder aan, hoe vroeger
de geestelijkheid hier te lande het openbaar onder
wijs goedkeurde en waarmede ook de vooraanstaande
katholieken het eens waren, totdat in 1864 van
over de bergen het wachtwoord kwam, dat men
moest ijveren voor het bijzonder onderwijs, hetwelk
slechts scheiding en klove brengt tusschen de bur
gers van eenzelfden staat. Spreker is het nog altijd
eens met de geestelijkheid van vroeger, dat het
openbaar onderwijs het beste is, zoodat zijn over
tuiging hem weerhoudt, om te stemmen voor het
voorstel van den heer Smits.
De heer VAN HULTEN wijst erop, dat uit het
gesprokene van den heer van den Brink blijkt,