308 6 September 1912.
De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN acht
zich verplicht wederkeerig op te komen tegen deze
woorden en te verklaren, dat hij niet klakkeloos is
te werk gegaan, zooals de voorzitter het wil doen
voorkomen. Spreker heeft zich vooraf wel degelijk
op de hoogte gesteld en inlichtingen ingewonnen bij
menschen, die met het administratief recht grondig
bekend zijn.
De voorzitter vraagt, hoe het mogelijk is,
dat de burgemeester iets kan uitvoeren, wat tot de
competentie van burgemeester en wethouders behoort.
De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN meent,
dat de burgemeester, als hij het besluit achtte in
strijd met de wet, daarvan terstond had moeten
kennis geven aan den raad en aan gedeputeerde staten.
De voorzitter zegt, dat de burgemeester in
dit geval art. 70 niet kan toepassen, omdat het
een besluit betrof, hetwelk aan hoogere goedkeuring
was onderworpen. Het gold namelijk het uittrekken
van een post op de begrooting.
De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN zegt,
dat gedeputeerde staten de begrooting hebben goed
gekeurd. Van dat oogenblik af was de burgemeester
belast met de uitvoering. Dit is ook de meening
van hoogerstaanden op het gebied van administratief
recht, welke door spreker zijn geraadpleegd.
De voorzitter betoogt, dat de burgemeester
niet bij machte is, om een cent van de gemeente
uit te geven. Burgemeester en wethouders geven
de bevelschriften af en dragen daarvoor de verant
woordelijkheid.