80 27 Januari 1912. zijn, doch daar het legaat aanvaard is, is hierdoor de ongelijkheid ontstaan. Spreker wijst er verder op, dat door den wet gever wel is uitgemaakt, dat het subsidieeren van bijzondere scholen verboden is, maar men moet wel onderscheiden. Het betreft hier niet het subsidieeren van bijzondere scholen, doch het uitloven van beloo ningen en eereblijken aan leerlingen van bijzondere scholen. Dat zijn aparte begrippen. Dat geene premiën mogen worden uitgekeerd aan leerlingen van bijzon dere scholen zonder dat daarvoor ook de openbare scholen in aanmerking zouden komen, is met geen enkele sijllabe in de wet te lezen. De redactie van de Gemeentestem is van dezelfde meening en zegt, dat de belooningen en eereblijken niet bestemd zijn voor de school, maar voor de leerlingen. Spreker kan dus niet inzien, op welken grond het besluit zou kunnen vernietigd worden. Nu door een der leden een beroep is gedaan op H. M. de Koningin kan de raad niet beter doen, dan alle betrekkelijke stukken op te zenden. Spreker zou het heel spijtig vinden, indien de raad thans adviseerde zijn genomen besluit te vernietigen. Dat zou een gevaarlijk prece dent zijn. De heer BLOEMARTS handhaaft zijne meening, dat de raad het recht heeft, om zijn gevoelen over deze kwestie aan gedeputeerde staten mede te deel en al zal men zich bij de Koninklijke beslissing hebben neer te leggen. Er is den raad om advies gevraagd en nu moet hij dat ook geven. Om echter niet den schijn op zich te laden, dat spreker de Koninklijke beslissing wil vooruitloopen, zal spreker het tweede gedeelte van zijn voorstel laten vallen. De raad zal dan toch genoodzaakt zijn,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1912 | | pagina 30