6 September 1912.
313
opzichter zou zijn bevolen, hetgeen deze laatste tegen
spreekt. Spreker laat buiten beschouwing, wie van
beiden hier gelijk heeft, doch in ieder geval blijkt
daaruit weer de noodzakelijkheid van een scheids
gerecht. Alleen wil spreker de vraag stellen, of het
niet mogelijk is, andere straffen op te leggen dan
geldboete.
Op de tweede plaats wordt in dat blad er over
geklaagd, dat zooveel arbeiders in gemeentedienst op
het platteland wonen. Men spreekt van wel 75%.
En eindelijk wordt er in een ingezonden stuk op
gewezen, dat aan de Koninginnestraat een soort
vestingwerk is opgericht, doelende op de bekende sloot-
kwestie. Spreker vraagt, of daarbij alle willekeur van
de zijde van het dagelijksch bestuur vermeden is.
De voorzitter, hierop antwoordende, zegt, dat
bij de nieuwe vergunningen tot het plaatsen van
telephoonpalen o. a. is voorgeschreven, dat ook het
model aan de goedkeuring van burgemeester en
wethouders is onderworpen. Overigens valt er niet
veel van te zeggen, wijl ook de telegraaf- en tele-
phoonwet in deze moet worden nageleefd.
Wat het opleggen van boete betreft, daarvan is
spreker niets bekend. Wel kan spreker verklaren,
dat hij in beginsel geen groot voorstander is van
straffen, door middel van het opleggen van geldboeten.
Het wonen van gemeente-werklieden buiten de
stad kan bezwaarlijk worden tegengegaan. Het is in
het hygiënisch belang van velen, dat zij buiten wonen.
Die menschen worden hier werkzaam gesteld, evenals
zoovele anderen, die in fabrieken arbeiden.
Wat betreft de afsluiting van de sloot in de
Koninginnestraat, dit is geschied op uitdrukkelijk
verlangen van gedeputeerde staten.