326 28 September 1912. met bepaling tevens, dat de benoeming zal ingaan met 1 October a.s. en zal loopen tot aan het einde van het thans aangevangen cursusjaar, en dat de aanstelling zal geschieden op eene bezoldiging van f 70,per wekelijksch lesuur, welke salarisregeling bereids door den Minister is goedgekeurd. De voorzitter stelt voor, tot de benoeming over te gaan. De heer VAN HULTEN wijst erop, dat op de voordracht is geplaatst een militair in actieven dienst en nu meent spreker, dat het niet op den weg der gemeente ligt, dergelijke personen, afge scheiden van hunne persoonlijke hoedanigheden, aan eene gemeentelijke instelling te verbinden. Doordat gepensionneerden en ook actief dienende militairen buiten dienst verschillende functiën waarnemen, wordt het bestaan der burgerij moeielijk gemaakt. Spreker heeft zich afgevraagd, waar het denkvermogen was van de commissie, toen zij een militair op de voor dracht plaatste. In de burgermaatschappij vecht men elkander dood voor dergelijke betrekkingen. Spreker is dan ook in principe tegen het benoemen van een militair in gemeentedienst. Wordt hiermede begonnen, dan is het einde niet te overzien. Spreker kent een onderofficier, in het bezit der akte lager onderwijs. Die kan men aan eene her halingsschool benoemen. Er zijn officieren met akte wiskunde M.O. Die zouden aan de burgeravondschool benoemd kunnen worden. Een genieofficier zou men directeur of leeraar aan de teekenschool kunnen maken. Waar moet het heen, als op die wijze wordt voortgegaan. De voorzitter vraagt, volgens welk wetsartikel de heer Van Hulten meent, dat er bezwaar bestaat,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1912 | | pagina 326